vrijdag 30 april 2010

ALIENS

Vlaming in Haarlem

Lieven de Key

In de zestiende eeuw vonden vele Vlamingen in Haarlem veiligheid.

Dat liet zijn sporen na.
Haarlem heeft iets met Vlaanderen, en dat is niet van vandaag of gisteren. Vanaf het moment dat de stad weer in handen was van de Prins streken heel veel vaklieden uit de zuidelijke Nederlanden daar neer.
Dat kwam doordat het gewest Vlaanderen aan het einde van de zestiende eeuw werd geteisterd door oorlogen. Zo kwam aan de bloei van Antwerpen als metropool een einde toen de protestantse stad in 1585 in handen viel van de katholieke Spaanse koning Philips II. Zowat de helft van de bevolking, met name protestanten, vluchtte toen naar het noorden. Steden als Middelburg, Leiden, Amsterdam maar ook Haarlem kregen te maken met een grote toevloed van geëmigreerde Vlamingen en Brabanders.

Die immigratie heeft in de stad aan het Spaarne zo haar sporen nagelaten, en daar is een interessante wandeling van gemaakt. Die begint eigenlijk bij het hoogtepunt. Op de Grote Markt, naast die indrukwekkende Sint Bavokerk, staat de vleeshal (1602-1604). Deze is ontworpen door Lieven de Key, die aanvankelijk stadssteenhouwer was, maar het tot stadsbouwmeester schopte. De Key was een van de Gentse ambachtslieden die vanuit hun geboortestad naar het noorden vluchtten.

De vleeshal is, zoals kunstkenners stellen, een voorbeeld van Hollandse renaissance, met duizelingwekkend veel ornamenten, zoals pilasters en obelisken. Je weet niet waar je het eerst naar moet kijken, zo druk. Op de gevel zitten ramskoppen en stieren die eraan herinneren wat de vroegere functie was van het gebouw: verkooppunt van vlees.
Met de vleeshal is eigenlijk de toon gezet van de wandeling die ons langs nog veel meer werken van Lieven de Key voert.


Niet van De Key is de gevel aan de overkant van het plein die behoort tot Grand Café Brinkmann. Het is gebouwd aan het begin van de vorige eeuw, maar het is overduidelijk beïnvloed door De Key. Wel van zijn hand is de volgende bezienswaardigheid: de zogeheten Zijlstraatvleugel van het Stadhuis.
Even verderop, in de Gasthuisstraat, komen we bij de Doelengebouwen waar Lieven de Key de gevel van de poort naar het binnenterrein ontwierp.

De wandeling nodigt ons uit om de poort onderdoor te lopen naar het Doelenveld, om ook de achterkant van de poort te kunnen bewonderen, maar daar slaat de bezoeker even de schrik om het hart. Amay amay. Aan de overkant van het binnenterrein staat een zielig, viesgrijs uitgeslagen, betonnen gebouwtje waarin de Stadsbibliotheek van Haarlem is gevestigd.

Wat kan een mens van een lelijk pand toch diep treurig worden. Toegegeven, een bezienswaardigheid is het wel, maar waarschijnlijk niet van Vlaamse origine.
Behalve Vlaamse kunstenaars trok Haarlem rond 1600 vooral veel zuiderlingen uit de lakenindustrie aan. Op een gegeven moment had zelfs ongeveer de helft van de bevolking Vlaamse antecedenten. Deze immigrantenstroom beschikte over een aanzienlijke vakkennis en bracht de stad tot grote welvaart. Via de Vlamingstraat komen we in de buurt waar een groot deel van de lakenproductie destijds was gevestigd. De straatnamen herinneren er nog aan: Drappenierstraat, Wolstraat, Lange Lakenstraat, maar ook Raamstraat. De lakense stof werd op de ramen gespannen om na het ’vollen’ weer op te rekken.

In dit buurtje met kleine straatjes staat de Nieuwe Kerk, met een toren die – het wordt een beetje voorspelbaar – ontworpen is door De Key. Hij moet zijn geld voor de stad wel dubbel en dwars waard zijn geweest.

Daar heeft de stad hem voor geëerd. Aan de zijkant van de Grote Houtbrug staan de beelden van Lieven de Key en van schilder Frans Hals, die andere Vlaming die Haarlem beroemd maakte.
De sporen van Frans Hals zijn minder makkelijk in het huidige straatbeeld terug te vinden. Voor zijn meesterlijke schilderijen moet je het museum in, dat ook langs de route ligt. Het Frans Hals Museum is gevestigd in het Ouden Mannenhuis aan het Groot Heiligland.

Al die Vlaamse vluchtelingen wilden in de zestiende eeuw ook naar de kerk. Zij kwamen terecht in het Begijnhofkapel, aan het eind van de Lange Begijnestraat. Die kerk werd na de hervorming omgedoopt in de Waalse kerk. En het kon niet anders dan dat Lieven de Key de verbouwing van het zuidportaal op zich nam.



Een mooie afsluiting van de wandeling is de pui van Kruisstraat 26, die zo door De Key ontworpen had kunnen zijn.


De Haarlemse architect C.C. van Beaumont maakte voor de Brugse apotheker Nolf een gevel waarin hij de rijke historie van de stad verwerkte. Portretten van Hans Memling, Hubert van Eyk, Jan van Eyk, Dieric Bouts, Frans Hals, en, uiteraard, Lieven de Key.

(tekst: 15 januari 2010; Trouwredacteur: Meindert van der Kaaij)




De Waag: uit 1597, ontworpen door stadsarchitect Lieven de Key. De natuurstenen gevel is vrij zeldzaam in Holland. Ideaal gelegen langs het Spaarne waar de schepen konden lossen. Op de begane grond in De Waag bevond zich de waaghal. Afhankelijk van het soort en gewicht van de goederen werd door het stadsbestuur belasting geheven. Deze functie is vervuld tot 1915. Damstraat 29, hoek Spaarne. De goederen werden van het Slepershoofd, op een slede, naar de Waag vervoerd. Reden hiervoor was de belasting op (kar)wielen.

KINGSDAY


We, Lord Mayor of Haarlem

donderdag 29 april 2010

KENAU

Haarlem werd in 1572-1573 door Spaanse troepen belegerd en moest zich uiteindelijk overgeven. Tijdens het Beleg had de al wat oudere Haarlemse weduwe Kenau zich heldhaftig gedragen. Ze voerde een legertje van wel 300 vrouwen aan die vanaf de muren de stad verdedigde. Ze schoot op de Spanjaarden en gooide met brandende pekhoepels. Kenau werd beroemd, niet alleen in Haarlem, maar in heel Nederland. Zij werd symbool voor weerbare vrouwen, met haar op de tanden.


Kenau Simonsdochter Hasselaer werd in 1526 geboren. Haar vader was brouwer en in Kenaus geboortejaar ook burgemeester van de stad. De naam Hasselaer kwam van Kenaus moeder, die ook uit een welvarende burgerfamilie kwam. Kenau trouwde in 1554 met de scheepsbouwer Nanning Gerbrantsz.Het echtpaar kreeg drie kinderen. Al in 1562 werd Kenau weduwe. Ze beheerde vervolgens haar mans scheepswerf. Zoiets was in die tijd gebruikelijk. Minder gebruikelijk was dat zij zich heel zelfbewust 'scheepmaexter' noemt. De scheepswerf lag vermoedelijk achter haar woonhuis aan de Spaarnwouderstraat.
In 1544 trouwde Kenau – achttien jaar oud – met Nanning Gerbrantsz. Borst. Het echtpaar woonde aanvankelijk in de Hagestraat, niet ver van Nannings ouderlijk huis in de Spaarnwouderstraat, dat doorliep tot aan het Spaarne (de tegenwoordige Houtmarkt) en waar Nannings vader een scheepstimmerwerf had.

Later – onbekend is wanneer – verhuisden zij naar dat ouderlijk huis. Zij kregen drie dochters en één zoon: Geertruid of Guerte (1545), Margriet of Griete (1548), Lubbrich (1552), later ‘jonge Guerte’ genoemd, en Gerbrant (1555).
Emanuel van Meteren (1535-1612), de eerste geschiedschrijver van de Tachtigjarige Oorlog, zegt in zijn Belgische ofte Nederlantsche historie van onsen tijden (1599):
Die van binnen [Haarlem] hadden ooc een cloecke vrouwe ende eerbaer weduwe, omtrent XLVI jaren out, Kennau genoemt, die dander vrouwen in allen noot aenvoerde ende met eenighe andere veel manlycke daden boven vrouwen aert bedreef op ten vijant, met spiessen, bussen ende sweert , als een man haer behelpende in vrouwelycke habijt.

Het einde van Kenau is een mysterie: tijdens een zeereis naar Noorwegen waar zij hout zou inkopen, werd zij volgens haar dochters vermoord door zeerovers. Haar dochters spanden daarop een proces aan tegen de eigenaar van het schip waarop zij meevoer. Anderen beweerden dat Kenau zou zijn gevlucht vanwege financiële problemen.

De Nederlandse Voornamen Databank verklaart de herkomst van de naam Kenau als volgt.
Kenau:
Fri. naam. Uit Kûni-wih, waarvan het eerste element `geslacht, stam' betekent (zie koen- en vgl. kunne).
Het tweede lid Fardau:
Fri. naam. Uit Friduwih, tweestammige Germ. naam, waarvan het eerste lid `vrede bescherming' betekent (zie -fred-).
De wisseling Fred-/Ferd is een kwestie van metathesis (omzetting van de medeklinkers); er/ar-wisseling kwam in het Oudfries meer voor. Het tweede lid, -ou, is een Fri. ontwikkeling uit -wi/-wîh `heilig' (er is verband met Ndl. wijden, Middelnederlands wiën, vgl. wie-rook). In namen werd -wîh met -wîch (`strijd') vermengd.

value="http://www.youtube.com/v/FHX6b5sNulY&hl=nl_NL&fs=1&rel=0&color1=0x234900&color2=0x4e9e00">




Painting


woensdag 28 april 2010

Ganzen

Ganzengemeenschap.
Wanneer je in de herfst de ganzen in formatie naar het zuiden ziet vliegen om te overwinteren, kun je misschien eens overdenken wat de wetenschap over hun manier van vliegen ontdekt heeft. De vleugelbeweging van elke vogel creëert als het ware een duwtje omhoog voor de vogel die direct daarachter vliegt. De hele groep vergroot zo het vliegbereik van elke vogel afzonderlijk met minstens 71%. Mensen met een gemeenschappelijk doel en een gevoel van verbondenheid kunnen hun doel gemakkelijker bereiken wanneer ze zich door elkaar laten 'dragen'. Wanneer een gans uit de formatie raakt voelt hij de weerstand om het in zijn eentje te redden en probeert zo snel mogelijk weer terug in formatie te komen en gebruik te maken van de dragende kracht van de vogel voor hem. Wanneer de voorste vogel moe wordt keert hij terug naar de achtervleugel en neemt een andere vogel zijn plaats in. Het is verstandig om zware taken om de beurt te doen. De ganzen in de achterhoede maken geluiden om de vooraan vliegende ganzen a an te moedigen om hun tempo aan te houden.
Wanneer een gans ziek wordt of gewond raakt door een geweerkogel en uit formatie valt, volgen twee andere ganzen hem naar beneden om hulp en bescherming te bieden. Zij blijven bij de andere gans totdat hij weer kan vliegen of dood gaat. Pas dan vliegen zij samen verder of sluiten zich bij een andere groep aan tot zij hun eigen groep weer teruggevonden hebben.